Jasper Niens is een van de Rotterdamse kunstenaars die voor De Wereld van Witte de With een project op locatie realiseert. Niens (1980) studeerde in 2003 af aan de AKI in Enschede en maakt sindsdien ‘architectonische installaties’, zoals dat met een mooi woord heet. Hij bouwt constructies in de openbare ruimte, maar werkt ook binnen de institutionele context van een galerie of kunstbeurs. Op de beurs Art Forum Berlin 09 presenteerde hij bijvoorbeeld Handicap Principle II, een grote ronde, cilindrische, aluminium vorm, die via een ingenieuze draaiconstructie bewogen kon worden. Niens bood de bezoekers met opzet geen verhandelbare kunst maar een vreemde ervaring. Bezoekers konden de ruimte betreden via een deur met het risico dat deze toegang door het ronddraaien van de cilinder door anderen geblokkeerd zou worden. Op een beurs was een dergelijke constructie toelaatbaar, maar zou dat ook nog in onze door veiligheidsbepalingen ingekapselde, openbare ruimte het geval zijn? Dat zijn vragen die Jasper Niens zichzelf stelt. Steeds gaat het in zijn werk om de directe confrontatie met de toeschouwer en het tarten van onbesproken conventies ten aanzien van het gebruik van openbare en semi-openbare ruimten. En dat gaat niet altijd zonder slag of stoot. Mijn gesprek met Jasper Niens zou beginnen met een inkijkje in zijn praktijk van de afgelopen vijf jaar, maar we belanden meteen aan bij de actualiteit. Niens heeft net gehoord dat zijn projectvoorstel voor het festival De Wereld van Witte de With is afgekeurd: ‘Bureau Vergunningen heeft het uit handen gegeven aan de Directie Veiligheid van de gemeente en die heeft uiteindelijk een “no go” gegeven. Ik had het wel enigszins verwacht omdat het werk gaat over veiligheid en regelgeving in de openbare ruimte.’
Ingrid Commandeur: Kun je dit toelichten? Hoe zou het werk zich verhouden tot context van de Witte de Withstraat en omgeving?
Jasper Niens: ‘Voor het beantwoorden van deze vraag zou ik eerst graag teruggaan naar een ander project dat ik beschouw als de voorloper hiervan. In 2009 werd ik uitgenodigd om deel te nemen aan een sculptuurroute op de Minervalaan in Amsterdam-Zuid. De locatie was een mooie laan met allemaal bomen en villa’s er omheen, met in het midden een strook publieke ruimte. Mijn werk voor de sculptuurroute bestond er eenvoudigweg uit een stuk van die openbare ruimte van 16 bij17 meter te omkaderen met een houten muur. In die muur zaten deuren die je van binnenuit op slot kon doen, waardoor voorbijgangers de ruimte konden claimen. Het project werd omarmd en goedgekeurd door de organisatie. Echter na enige weken ontstond er onrust: omwonenden hadden vernielingen aangericht aan het werk. Men was bang dat er zich hangjongeren zouden ophouden. Het werk moest worden gerepareerd, maar werd in plaats daarvan afgebroken, terwijl het drie maanden zou staan. Ik ben hierover nog steeds met de organisatie van de kunstroute in een rechtzaak verwikkeld.’
Beschouw jij de nasleep van zo’n project en de rechtzaak als een onderdeel van het kunstwerk?
‘Ja, in dit geval wel. Het gaat over het hele verhaal: een voorstel voor een werk dat wordt uitgekozen en goedgekeurd door de omwonenden zelf, terwijl na de realisering ervan de bejegening ertoe verandert van de omarming ervan, tot het tot vijand maken. Het legt van alles bloot over het spanningsveld en de controverse die zo’n eenvoudig werk in de openbare ruimte kan oproepen. Het zegt ook iets over de harde werkelijkheid van het kunstenaarschap. Als zij de rechtzaak verliezen voelen ze het niet, als ik het verlies ben ik bankroet.’
Hoe belanden we van hieruit bij de Witte de Withstraat, daar is bepaald geen chique beeldenroute gepland?
‘Het plan dat ik voor het festival heb ingediend is van vergelijkbare strekking, ik wilde het kruispunt van de Witte de Withstraat met de Hartmanstraat afzetten met een schutting die van gevel tot gevel reikt. In dit geval met twaalf deuren per kant die ook van binnenuit op slot gedaan kunnen worden. Het gaat hier dan ook niet om het claimen van ruimte, maar om het feit dat het publiek zelf de routing over het kruispunt bepaalt. Je kunt op het kruispunt staan zonder de regels in acht te nemen die daar normaliter gelden. Dit werk gaat voor mij ook over hoe mensen met elkaar reageren op de codes die bij een bepaalde ruimte horen en hoe het publiek die zelf kan veranderen.’
Vóór Duisburg leek dit misschien een betrekkelijk ‘onschuldig’ projectvoorstel, nu kan het plaatsen van een opzettelijke obstructie voor de bezoekers van een festival opgevat worden als een zeer beladen en provocatief gebaar.
‘Ja, dat klopt. De maandag na de berichtgeving over de ramp op de Love Parade in Duisburg moest ik de gemeente een update sturen van mijn werk, met nieuwe tekeningen en details over de ontsluiting van de straat voor de brandweer. Maar met wat er net in Duisburg was gebeurd, kwam ik daar opeens niet meer uit. Duisburg heeft mijn werk natuurlijk niet veranderd, maar ik vond het opeens heel moeilijk te verantwoorden. Terwijl het werk is ontworpen als een dubbele calamiteitenroute: het publiek kan door de deuren, voor de brandweer is een aparte doorgang ingebouwd die snel opengegooid kan worden. Twaalf openingen zijn al meer dan voldoende om het publiek doorheen te leiden. Het werk voldoet aan de regelgeving, maar desondanks durft men het juist nu niet aan. Dat heeft ongetwijfeld te maken met wat er in Hoek van Holland, en meest recentelijk in Duisburg is gebeurd.’
Misschien is dat ook wel terecht. Maar het maakt jouw werk er niet minder interessant om: het gaat over het gedrag van mensen in de publieke ruimte, over risicobeheersing en ‘de emoties’ die dit bij mensen oproept. Een controverse over een calamiteit in de openbare ruimte in Europa is van directe invloed op hoe men jouw werk ziet. Een simpele houten muur is opeens een schrikbeeld geworden.
‘Ja, terwijl ik zelf helemaal nergens bang voor ben. De manier waarop mensen zich tot elkaar verhouden in het werk is niet beladen. De ruimte die men heeft ten op zichte van elkaar is veel groter dan de zestig centimeter die beschreven wordt als de intieme zone van mensen die niet overschreden mag worden bij publieke events.’
Hoe heeft jouw werk zich ontwikkeld de afgelopen jaren?
‘Ik denk dat mijn werk eerst meer ging over het bezit van ruimte, public space versus privat space. Dat was een aantal jaar geleden ook nog echt een maatschappelijk issue. De laatste jaren merk ik dat mijn werk fysieker en radicaler wordt. Het gaat meer over hoe een risico wordt ervaren. Mijn statement is dat risico’s onzichtbaar zijn geworden in onze huidige, stedelijke omgeving en dat dat een gemis is. Ik zoek daarom naar het maken van “gevaarlijke” architectuur. Dat is heel moeilijk, want het komt heel nauw: als een werk te voorspelbare reacties oproept slaat het meteen dood. Daarnaast vind ik de gekozen vorm en de esthetiek ook belangrijk.’
Gevaarlijke architectuur? Ik kan wel begrijpen dat als je dit hebt opgeschreven de Dienst Veiligheid dacht: hier doen we niet aan mee.
‘Laat ik dat meteen nuanceren dan. Ik zoek de radicaliteit natuurlijk niet in letterlijke onveiligheid. Het gaat om een subtiel, klemmend gevoel dat architectuur op kan roepen en over het besef dat als je je op een natuurlijke manier tot een ruimte verhoudt, zonder dat alles is ingekaderd, geregeld of met bordjes aangegeven, je veel beter bewust bent van gevaar. Dat wil ik met mijn werk uitdrukken: ik maak risico’s zichtbaar die er al zijn. Door veiligheidssystemen worden risico’s in zekere zin ook onzichtbaarder.’
Is Duisburg daar een voorbeeld van?
‘Ja, ik denk dat in zijn algemeenheid veel mensen geneigd zijn de verantwoordelijkheid voor het inschatten van risico’s bij mega-events te leggen bij de organisatie, bij een hogere instantie dus en niet bij zichzelf. De bezoekers van de Love Parade waren op geen enkele manier voorbereid op het feit dat de reactie van mensen op ruimte in een overlevingsmodus kan omslaan. Het ontwerp voor het kruispunt gaat hier ook over, maar ik wil hierbij nogmaals benadrukken: op een heel ander niveau. Ik wilde een werk maken over de massa die op het festival afkomt, over hoe systemen worden ontworpen om de massa te controleren en te dirigeren naar een bepaalde plek, louter door een toegang.’
En nu?
‘De organisatie stelde voor het werk ergens anders op te bouwen, maar omdat concept en locatie onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn, biedt dat voor mij geen oplossing. Ik speel echter al langer met het idee om te gaan experimenteren met een tussenvorm tussen een object en een performance. Je kunt groepen mensen geometrische patronen laten vormen die op een zelfde manier een dwingende constellatie vormen waar bezoekers tegenaan lopen, als een muur. Je kunt dan bijvoorbeeld denken aan een cordon van beveiligers, die zes rijen dik over de straat heen lopen in een vaststaand patroon. Maar dit moment weet ik nog niet of dat een nieuwe, goede ingang is voor dit project en wat het precies gaat worden. Dus het publiek zal hoe dan ook verrast worden.’
Voor meer informatie over het werk van Jasper Niens zie: www.galeriewest.nl