donderdag 12 augustus 2010

Voorbij de city dressing

Publicist en kunstcriticus Ingrid Commandeur interviewde deze zomer artistiek leider Ruud Reutelingsberger over deze 11e editie van De Wereld van Witte de With en de nieuwe koers die het festival gaat varen.

Ingrid Commandeur: Met het kunstenaarscollectief Observatorium realiseer jij al jaren projecten in de openbare ruimte waarin de interactie met het publiek centraal staat. Nu ben je artistiek leider van het festival De Wereld van Witte de With. Hoe ziet jouw ideale festival eruit?


Ruud Reutelingsperger: 'Mijn visie op het festival ligt in het verlengde van mijn kunstenaarschap, al biedt het een hele andere uitdaging. Om een voorbeeld te noemen, in 2007 heb ik met Observatorium een project gedaan dat Perron Mozaïque heette. We bouwden een stellage op het oude Hofplein perron die overdag functioneerde als tribune en podium en ‘s nachts als motel. Er vonden verschillende optredens, workshops en activiteiten plaats. Het ging ons om het creëren van een ruimtelijke structuur, een platform die een voorwaarde zou bieden voor interactie met het publiek. De Witte de With straat beschouw ik op een vergelijkbare wijze als een casco; een ruimte die uit verschillende facetten bestaat - de autoloze straat, binnenruimtes en buitenruimtes - die gevuld moet worden met kunst- en cultuuractiviteiten. In die zin zie ik dat festival echt als een laboratorium of werkplaats.'

Een belangrijk aspect in jouw praktijk is het creëren van publieke ruimten waarin de toeschouwer zich terug kan trekken en die een moment van reflectie en bezinning bieden. ‘Afzondering is een vorm van participatie’, noem je dat. Een festival als De Wereld van Witte de With heeft juist een event-achtig karakter. Zijn die twee verschillende aspecten met elkaar verenigbaar?

‘Het gaat juist om de kunst die twee dingen met elkaar te combineren. Recentelijk heeft Observatorium een project gedaan in het ruhrgebied in het kader van Emscherkunst.2010, een grootschalige, biënnaleachtige kunstmanifestatie. Ik vind dat een heel mooi voorbeeld van hoe je de lokale bevolking kunt betrekken bij kunst. In het kader van de manifestatie worden feesten georganiseerd, er wordt bier gedronken, er komen bandjes, et cetera. Kortom, het is feest, maar dat dient uiteindelijk als verleiding om mensen nieuwsgierig te maken naar de wereld om hun heen. Mensen gaan massaal op pad om toch ook vaak ‘moeilijke’ kunst te bekijken en zich te laten informeren. Dat is ook de taak voor een festival als De Wereld van Witte de With. De vormgeving van het festival speelt daarbij een belangrijke rol. Je moet als het ware letterlijk door de kunst heen lopen: ermee geconfronteerd worden zonder dat je daarbij de hulp van een programmaboekje nodig hebt. Als je eenmaal in de straat staat met een aantal kunstwerken om je heen, kun je altijd nog doorlopen, hopelijk wordt je echter wel uitgedaagd om er iets mee te doen.’

In wat voor opzicht speelt die vormgeving nog meer een rol?

‘Een samenhangende vormgeving van het geheel dwingt je de inhoudelijke thematiek  meer centraal te stellen. Op drie manieren komt de kunst het festival binnen: de instellingen nodigen kunstenaars uit, kunstenaars kunnen zich zelf aanmelden en het artistiek team van het festival nodigt kunstenaars uit. Het festival is oorspronkelijk ontstaan vanuit het idee dat de kunstinstellingen zich bij de opening van het nieuwe seizoen gezamenlijk presenteren en speciaal voor deze gelegenheid nodigen ze kunstenaars uit bijzondere projecten te realiseren. Die staan allemaal los van elkaar, maar het is juist interessant te kijken of die projecten op elkaar aan kunnen sluiten, zodat het meer één verhaal gaat worden.’

Wordt daarom nu de ambitie uitgesproken dat er behalve tijdelijke, ook permanente kunstwerken worden gerealiseerd en dat het festival internationaler en grensoverschrijdender van karakter zou moeten worden?

‘Ja, wat mij betreft wel. Er wordt veel energie en geld in zo’n festival gestopt. Na drie dagen is het dan alweer voorbij. Dat is natuurlijk eigen aan festivals, maar misschien kan er zowel in programmatisch opzicht, als in de vorm van langer lopende projecten of samenwerkingen ook meer mee gebeuren. Eigenlijk moet je langzaam maar zeker een gedeelde opgave stellen: wat is nu urgent in de beeldende kunst en wat is de betekenis van kunst en cultuur in de openbare ruimte voor de stad en hoe zet je die in? Dat is iets wat ook na afloop van het festival nog duurzaam kan beklijven.’

Hoe zie jij daarin precies jouw opgave als artistiek leider van het festival?

‘Ik zie de straat als een gegeven ruimte en daarin zouden de kunst en projecten een dusdanige plek in moeten nemen dat er een bepaalde concentratie mogelijk wordt. Dat is niet makkelijk, want het festival bestaat uit veel verschillende facetten: kunst, theater, performance en mode, en je moet ook de kunstenaars kunnen verleiden tot een dergelijke werkwijze. Er zijn dit jaar verschillende zogenaamde artists in focus uitgenodigd, onder andere de Engelse kunstenaar en onderzoeker Luke Jerram, het Deense collectief Bureau Detours en de Argentijns/Italiaanse, in Berlijn woonachtige kunstenaar Daniel Gonzáles. Een voorbeeld van een Rotterdamse kunstenaar is Jasper Niens die in samenwerking met theatergezelschap Bonheur een projectvoorstel heeft ingediend. Ik vind het belangrijk zo’n voorstel te begeleiden tot een bijzonder project. Op die manier biedt het festival een professionele omgeving voor een jonge kunstenaar om een project van formaat te kunnen realiseren. Een festival met veel verschillende activiteiten van dezelfde schaal heeft dat nodig: een aantal projecten die de nadruk krijgen en het geheel optillen als het ware. Dan gaat het verder dan city dressing, het louter aankleden van de straat. Een ander voorbeeld is Upload Cinema, een initiatief uit Amsterdam dat webfilms geschikt maakt voor vertoning op internet. Museum Boijmans van Beuningen heeft hen uitgenodigd om een programma van anderhalf uur te maken met internetfilmpjes. We hebben hiervoor gezamenlijk een thema bedacht, Art Without Walls, dat aansluit op het festival, maar daarna ook landelijk gepresenteerd wordt. Zo word het gedachtegoed van het festival ook breder en landelijk uitgedragen.’

Veel genodigde kunstenaars bewegen zich op het grensvlak van kunst en architectuur, in meer of minder activistische zin. Jasper Niens bouwt bijvoorbeeld architectonische installaties waarmee hij de ervaring van veiligheid en risico in de publieke ruimte wil onderzoeken. Bureau Detours noemt zichzelf ‘an inspiring mix of architects, designers, sound engineers, light enthusiasts, gardeners and artists, who test the boundaries and limits for the public space, with great social engagement.’ Is dit de onderliggende rode draad of het thema van deze editie geworden?

‘Ja, dat mag je wel stellen. Ideaal gaat kunst voor mij over drie dingen: het is een werk van verbeelding, het zegt iets over de locatie en de tijd waarin wij leven en het is een bouwsteen voor gemeenschappelijkheid. Verder zou de verzameling van de kunst die je laat zien op zo’n festival, dus de gezamenlijkheid ervan, een landmark moeten worden van hoe kunst en cultuur een rol spelen in ruimtelijke veranderingsprocessen.

De bekende Amerikaanse stadsontwerper Allan B. Jacobs omschreef dit in zijn boek Great Streets als volgt: “Great streets should help make community: should facilitate people acting and interacting to achieve in concert what they might not achieve alone (...) and the best of the best streets are likely to involve some magic as well.’ Met name dat laatste is van toepassing op de Wereld van Witte de With. Het festival zou moeten aansporen tot het nadenken over en het observeren van de stad. Het vormgeven van de stad is niet alleen het domein van architectuur en stedenbouw, de kunst en cultuur spelen daar een steeds grotere rol in. Kunstenaars zijn tegenwoordig meer programmatisch bezig, ze organiseren allerlei activiteiten, zijn gericht op onderzoek en beginnen ook die taal te beheersen. Zeker in een stad als Rotterdam waar met name het werk van een jonge generatie kunstenaars en architecten steeds meer raakvlakken vertoont.’

De stad is af! is het motto, staat dat dan niet haaks op wat De Wereld van Witte de With wil uitdragen?

‘Ik zou eerder willen zeggen: de stad leeft door zijn diversiteit. Om een mooi voorbeeld te geven: Vancouver wordt op dit moment gezien als dé modelstad van de hele wereld. Hele hordes architecten en stedenbouwkundige gaan naar down town Vancouver om het te bestuderen. Ik ben ook in Vancouver geweest en ik kan inderdaad bevestigen dat het een hele mooie stad is en óók nog schoon, veilig en gezellig. Welke stad streeft daar niet naar? De Canadese stedenbouwkundige Larry Beasly is grotendeels verantwoordelijk voor de stedenbouwkundige veranderingen in Vancouver. Hij heeft ook Rotterdam bezocht als visiting critic. Ik sprak hem onlangs en hij zei: “het is waar dat de planning geslaagd is, maar het is ook een beetje saai geworden”. En eigenlijk weet iedere stedenbouwkundige of overheidsfunctionaris dat: de kwaliteit van een stad leeft bij de gratie van diversiteit, paradoxen en plekken die niet af zijn en dat hoort dus ook bij een stad die af is.’